Waarom de Vlaamse kinderopvang bij de slechtste is van de Europese klas
Dit opiniestuk verscheen op knack.be
Het overlijden van het meisje van zes maanden in kinderdagverblijf 't Sloeberhuisje treft ons als samenleving diep. Onze gedachten zijn bij de ouders en familie van het kindje. Het zijn omstandigheden die geen enkele ouder kan vatten. Een kinderopvang moet een veilige plek zijn, waar je in alle vertrouwen je kindje naartoe brengt, waar het liefdevolle zorgen ervaart, graag gezien en gestimuleerd wordt. Je rekent erop dat de overheid zorgt dat begeleiders met hart en ziel kindjes de hoogst mogelijke kwaliteit kunnen bieden. Je vertrouwt erop dat de samenleving voldoende toeziet op de regels die we hiervoor vooropstellen. De kinderopvang zou toch het beste moeten zijn waartoe we ons als samenleving engageren? Op kinderen mag toch niet bespaard worden?
Tweemaal mis. Met onze Vlaamse organisatie van kinderopvang zijn we bij de slechtste leerlingen van de Europese klas. En het toezicht op onze opvang moet rekenen op een veel te kleine personeelsploeg, waardoor de zorginspectie niet adequaat kan reageren en begeleiden.
Als je je afvraagt waarom dit zo is, dan is er maar één antwoord: onderinvestering en systematische besparing op de kap van jonge kinderen.
9 is te veel
Om snel meer kinderopvangplaatsen te kunnen creëren, vond voormalig Vlaams minister Jo Vandeurzen er niet beter op dan de opvangratio (het aantal kindjes per begeleider) te verhogen. Protesteerde de sector in 2014 al tegen een ratio van 1 begeleider per 6,5 kindjes, dan deed de minister daar nog een paar kindjes bovenop: elke kinderbegeleider of onthaalouder mocht vanaf dan 8 kindjes tegelijk opvangen. Werken ze met twee, dan mochten er zelfs 18 baby's en peuters tegelijk komen. Hoe kan je dan nog met tijd en aandacht zorgen, kinderen een geborgen gevoel geven en samen met hen de wereld ontdekken? 1 op 8 of 9, het is de hoogste opvangratio van alle landen rondom ons. Buurlanden houden het meestal op 1 op 3 of 4. Maar onze minister wilde goedkoop meer kinderopvang creëren, ten koste van al de rest.
Kinderbegeleiders staan daardoor constant onder enorme stress. Stress waar ook de kindjes onderhevig aan zijn, terwijl dat voor hen net heel gevaarlijk is. Stress vormt mee hun hersenen en kan onherstelbare schade veroorzaken.
Daardoor verhogen we ook de ongelijkheid in onze samenleving. De stress die kinderen uit meer kwetsbare omgevingen ervaren zowel in de opvang als thuis, door die kwetsbare situatie, maakt dat ze dag in dag uit gevormd worden door die stress. Dat doet hen levenskansen missen. Hun hersenen ontwikkelen minder vlot, hun mogelijkheden kunnen niet volledig tot uiting komen en ze leren niet de sociale vaardigheden om weerbaar in het leven te staan. Ook hun taal wordt minder gestimuleerd bij gebrek aan tijd om te babbelen, verhaaltjes te vertellen of liedjes te zingen. Kinderopvang waarin de begeleiders enkel aan de lopende band luiers kunnen verversen, voeden, te slapen leggen, gaat voorbij aan alles waar kinderen nood aan hebben: een troostende arm en zachte stem die liefdevol met hen babbelt, veiligheid en geborgenheid biedt en kinderen stimuleert om te ontdekken, luisteren en leren. Hoe goed kinderbegeleiders hun job ook willen doen, met twee mensen 18 baby's alles geven wat ze nodig hebben, dat kan gewoon niet. Dat is absoluut niet de schuld van de kinderbegeleider. Het is wel de verantwoordelijkheid van de minister die hen doet opbranden. Het aantal kinderbegeleiders dat langdurig thuis is, is nog nooit zo hoog geweest. De uitstroom is groot en de instroom beperkt. Hoe kan het ook anders?
Drijfzand
De oplossing van huidig minister van welzijn Wouter Beke is om de instapvoorwaarden voor de job als kinderbegeleider te verlagen, of de diplomavereisten voor verantwoordelijken los te laten. Zo zet je nog meer drijfzand onder de kwaliteit van onze kinderopvang. Er zijn pedagogische inzichten, vaardigheden en omgangsvormen nodig om kinderen op de juiste manier te helpen opgroeien. Dat vraagt opleiding en permanente vorming.
Controle
Wat we tegelijkertijd níet nodig hebben, is de controle opdrijven zonder het opvangsysteem zélf te verbeteren. We moeten eerst durven investeren in betere kwaliteit zodat de zorginspectie op die basis verder kan bijsturen, coachen en waarderen. Kinderbegeleiders zullen zich hierdoor ook meer erkend voelen en minder opgejaagd of met de vinger gewezen.
Nu blijven we vaak hangen in individuele beschuldigingen, in plaats van echte maatschappelijke oplossingen uit te werken die het risico op fouten zouden verlagen. Ook dat maakt de job van kinderbegeleider niet aantrekkelijk. Gaat het goed, dan hoor je niets, maar loopt er wat mis, dan ben je meteen een rotte appel. Dat schept een sfeer van polarisering en verdachtmaking, waarin kinderbegeleiders heel zwart-wit beoordeeld worden, en zwart en wit van de ene op de andere dag kunnen omslaan.
Geen betere investering dan de kindertijd
De echte oplossing ligt natuurlijk in meer collega's, om deze belangrijke taak op te nemen, en betere arbeids- en loonvoorwaarden. Daarmee kunnen we de instroom weer op peil krijgen, zonder aan kwaliteit in te boeten. Maar minister Beke heeft tot op vandaag het woord 'opvangratio' nog niet willen laten vallen. Integendeel, een verlaging ervan vindt hij onrealistisch. Die struisvogelpolitiek getuigt van een compleet gebrek aan visie.
Kinderopvang die louter kan focussen op het puur verzorgende (wassen, eten, verschonen, slapen) mogen we niet goed genoeg vinden voor onze kinderen. Dan blijven alle leerrijke en pedagogische momenten onderbenut. Daar ligt de basis van de ongelijkheidskloof, die later in het leven exponentiële sprongen kan maken. Dat zal ons op termijn alleen maar duurder opbreken, want allerlei herstelprogramma's later zullen alleen maar meer kosten. Waarom doen we het niet meteen vanaf het begin goed, zodat we niet steeds later moeten bijsturen? Experten zijn het roerend eens: er is geen betere investering dan in de vroege kinderjaren. Elke euro die in de eerste 1.000 dagen van een kinderleven geïnvesteerd wordt, betaalt zichzelf later 8 keer terug. Er is minder schooluitval, minder aandachtstoornissen, betere taalontwikkeling, een betere algemene gezondheid, minder werkloosheid, minder vervangingsinkomens, minder delinquent gedrag met dus minder uitgaven voor politie en justitie ...
Kortom: investeren in de vroege levensjaren zorgt voor een gezondere, betere, gelijkere en veilige samenleving voor iedereen. We zijn het onszelf als samenleving dus verschuldigd om te investeren in onze toekomst.